- afzakken
- {{afzakken}}{{/term}}1 [afglijden] glisser2 [stroomafwaarts drijven] descendre3 [slechter worden] baisser4 [komen naar] descendre (vers)5 [langzaam wegtrekken] s'éloigner♦voorbeelden:1 zijn broek zakt af • il perd son pantalonzich laten afzakken • se laisser glisserde smeltende sneeuw zakte langs het dak af • la neige fondue glissa le long du toit2 een rivier afzakken • descendre une rivière3 het niveau begint af te zakken • le niveau commence à baisser5 het onweer zakt af • l'orage s'éloigne
Deens-Russisch woordenboek. 2015.